Soms laten ouders hun kind elke keer weer de meest eenzame wandeling maken die er bestaat. De wandeling van de auto naar de voordeur of van de voordeur naar de auto. Tasje met ondergoed in ene hand, knuffel in de andere, onderweg van of naar een weekendje bij papa of mama. Je afvragend of je enthousiast naar papa of mama mag zwaaien. Nee toch maar niet. Dan denkt mama misschien dat je het leuk vindt om weg te gaan. Maar nu kijkt papa een beetje teleurgesteld. Dan maar een grote glimlach. Maar je moet toch eigenlijk ook nog even omkijken naar mama. Om te zien dat de deur is dichtgegaan op het moment dat papa de auto uitkwam om jou te begroeten. Had je eerder om moeten kijken? Denkt mama nu dat je haar vergeten bent? De knuffel van papa terwijl je zeker weet dat mama tussen de Luxaflex door kijkt. Je wilt zwaaien naar mama, maar papa begint zo enthousiast te praten. En daarbij, als je gaat zwaaien, dan laat je merken dat je weet dat mama daar staat. Achter de Luxaflex.
En dan de wandeling terug. Mama die met boze ogen naar papa kijkt en roept naar de auto: “over die mail van gisteren hebben we het nog wel, maar je moet niet denken dat je alles kunt maken!” En je wilt papa nog knuffelen en bedanken voor het nieuwe t-shirt waarvan je nu al weet dat mama het nooit klaar zal leggen om te dragen. Maar je voelt dat mama kijkt en je merkt dat papa vooral boos naar mama kijkt. Je geeft papa een kus en gaat op een holletje naar mama. Niet om zo snel mogelijk van papa weg te zijn, al ben je bang dat hij dat wel denkt. Maar om die vreselijk eenzame wandeling zo kort mogelijk te laten zijn.